Vervoeging van indammen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik dam in
    • jij damt in
    • hij/zij/het damt in
    • wij dammen in
    • jullie dammen in
    • zij dammen in
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik damde in
    • jij damde in
    • hij/zij/het damde in
    • wij damden in
    • jullie damden in
    • zij damden in
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb ingedamd
    • jij hebt ingedamd
    • hij/zij/het heeft ingedamd
    • wij hebben ingedamd
    • jullie hebben ingedamd
    • zij hebben ingedamd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had ingedamd
    • jij had ingedamd
    • hij/zij/het had ingedamd
    • wij hadden ingedamd
    • jullie hadden ingedamd
    • zij hadden ingedamd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal indammen
    • jij zult indammen
    • hij/zij/het zal indammen
    • wij zullen indammen
    • jullie zullen indammen
    • zij zullen indammen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal ingedamd hebben
    • jij zult ingedamd hebben
    • hij/zij/het zal ingedamd hebben
    • wij zullen ingedamd hebben
    • jullie zullen ingedamd hebben
    • zij zullen ingedamd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou indammen
    • jij zou indammen
    • hij/zij/het zou indammen
    • wij zouden indammen
    • jullie zouden indammen
    • zij zouden indammen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben ingedamd
    • jij zou hebben ingedamd
    • hij/zij/het zou hebben ingedamd
    • wij zouden hebben ingedamd
    • jullie zouden hebben ingedamd
    • zij zouden hebben ingedamd
  • Imperatief

    • jij dam in
    • jullie damt in

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van indammen