Vervoeging van indringen
Onbepaalde wijs (infinitief): indringen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik dring in
- jij dringt in
- hij/zij/het dringt in
- wij dringen in
- jullie dringen in
- zij dringen in
Présent
- j'envahis
- tu envahis
- il/elle envahit
- nous envahissons
- vous envahissez
- ils/elles envahissent
Onvoltooid verleden tijd
- ik drong in
- jij drong in
- hij/zij/het drong in
- wij drongen in
- jullie drongen in
- zij drongen in
Indicatif imparfait
- j'envahissais
- tu envahissais
- il/elle envahissait
- nous envahissions
- vous envahissiez
- ils/elles envahissaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb ingedrongen
- jij hebt ingedrongen
- hij/zij/het heeft ingedrongen
- wij hebben ingedrongen
- jullie hebben ingedrongen
- zij hebben ingedrongen
Indicatif passé composé
- j'ai envahi
- tu as envahi
- il/elle a envahi
- nous avons envahi
- vous avez envahi
- ils/elles ont envahi
Voltooid verleden tijd
- ik had ingedrongen
- jij had ingedrongen
- hij/zij/het had ingedrongen
- wij hadden ingedrongen
- jullie hadden ingedrongen
- zij hadden ingedrongen
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais envahi
- tu avais envahi
- il/elle avait envahi
- nous avions envahi
- vous aviez envahi
- ils/elles avaient envahi
Toekomende tijd I
- ik zal indringen
- jij zult indringen
- hij/zij/het zal indringen
- wij zullen indringen
- jullie zullen indringen
- zij zullen indringen
Indicatif futur
- j'envahirai
- tu envahiras
- il/elle envahira
- nous envahirons
- vous envahirez
- ils/elles envahiront
Toekomende tijd II
- ik zal ingedrongen hebben
- jij zult ingedrongen hebben
- hij/zij/het zal ingedrongen hebben
- wij zullen ingedrongen hebben
- jullie zullen ingedrongen hebben
- zij zullen ingedrongen hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai envahi
- tu auras envahi
- il/elle aura envahi
- nous aurons envahi
- vous aurez envahi
- ils/elles auront envahi
Conditionalis I
- ik zou indringen
- jij zou indringen
- hij/zij/het zou indringen
- wij zouden indringen
- jullie zouden indringen
- zij zouden indringen
Conditionnel présent
- j'envahirais
- tu envahirais
- il/elle envahirait
- nous envahirions
- vous envahiriez
- ils/elles envahiraient
Conditionalis II
- ik zou hebben ingedrongen
- jij zou hebben ingedrongen
- hij/zij/het zou hebben ingedrongen
- wij zouden hebben ingedrongen
- jullie zouden hebben ingedrongen
- zij zouden hebben ingedrongen
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais envahi
- tu aurais envahi
- il/elle aurait envahi
- nous aurions envahi
- vous auriez envahi
- ils/elles auraient envahi
Imperatief
- jij dring in
- jullie dringt in
Impératif
- tu envahis
- vous envahissez