Vervoeging van inheien

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik hei in
    • jij heit in
    • hij/zij/het heit in
    • wij heien in
    • jullie heien in
    • zij heien in
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik heide in
    • jij heide in
    • hij/zij/het heide in
    • wij heiden in
    • jullie heiden in
    • zij heiden in
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb ingeheid
    • jij hebt ingeheid
    • hij/zij/het heeft ingeheid
    • wij hebben ingeheid
    • jullie hebben ingeheid
    • zij hebben ingeheid
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had ingeheid
    • jij had ingeheid
    • hij/zij/het had ingeheid
    • wij hadden ingeheid
    • jullie hadden ingeheid
    • zij hadden ingeheid
  • Toekomende tijd I

    • ik zal inheien
    • jij zult inheien
    • hij/zij/het zal inheien
    • wij zullen inheien
    • jullie zullen inheien
    • zij zullen inheien
  • Toekomende tijd II

    • ik zal ingeheid hebben
    • jij zult ingeheid hebben
    • hij/zij/het zal ingeheid hebben
    • wij zullen ingeheid hebben
    • jullie zullen ingeheid hebben
    • zij zullen ingeheid hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou inheien
    • jij zou inheien
    • hij/zij/het zou inheien
    • wij zouden inheien
    • jullie zouden inheien
    • zij zouden inheien
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben ingeheid
    • jij zou hebben ingeheid
    • hij/zij/het zou hebben ingeheid
    • wij zouden hebben ingeheid
    • jullie zouden hebben ingeheid
    • zij zouden hebben ingeheid
  • Imperatief

    • jij hei in
    • jullie heit in