Vervoeging van inlopen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik loop in
- jij loopt in
- hij/zij/het loopt in
- wij lopen in
- jullie lopen in
- zij lopen in
Onvoltooid verleden tijd
- ik liep in
- jij liep in
- hij/zij/het liep in
- wij liepen in
- jullie liepen in
- zij liepen in
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb ingelopen
- jij hebt ingelopen
- hij/zij/het heeft ingelopen
- wij hebben ingelopen
- jullie hebben ingelopen
- zij hebben ingelopen
Voltooid verleden tijd
- ik had ingelopen
- jij had ingelopen
- hij/zij/het had ingelopen
- wij hadden ingelopen
- jullie hadden ingelopen
- zij hadden ingelopen
Toekomende tijd I
- ik zal inlopen
- jij zult inlopen
- hij/zij/het zal inlopen
- wij zullen inlopen
- jullie zullen inlopen
- zij zullen inlopen
Toekomende tijd II
- ik zal ingelopen hebben
- jij zult ingelopen hebben
- hij/zij/het zal ingelopen hebben
- wij zullen ingelopen hebben
- jullie zullen ingelopen hebben
- zij zullen ingelopen hebben
Conditionalis I
- ik zou inlopen
- jij zou inlopen
- hij/zij/het zou inlopen
- wij zouden inlopen
- jullie zouden inlopen
- zij zouden inlopen
Conditionalis II
- ik zou hebben ingelopen
- jij zou hebben ingelopen
- hij/zij/het zou hebben ingelopen
- wij zouden hebben ingelopen
- jullie zouden hebben ingelopen
- zij zouden hebben ingelopen
Imperatief
- jij loop in
- jullie loopt in