Vervoeging van inlossen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik los in
    • jij lost in
    • hij/zij/het lost in
    • wij lossen in
    • jullie lossen in
    • zij lossen in
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik loste in
    • jij loste in
    • hij/zij/het loste in
    • wij losten in
    • jullie losten in
    • zij losten in
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb ingelost
    • jij hebt ingelost
    • hij/zij/het heeft ingelost
    • wij hebben ingelost
    • jullie hebben ingelost
    • zij hebben ingelost
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had ingelost
    • jij had ingelost
    • hij/zij/het had ingelost
    • wij hadden ingelost
    • jullie hadden ingelost
    • zij hadden ingelost
  • Toekomende tijd I

    • ik zal inlossen
    • jij zult inlossen
    • hij/zij/het zal inlossen
    • wij zullen inlossen
    • jullie zullen inlossen
    • zij zullen inlossen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal ingelost hebben
    • jij zult ingelost hebben
    • hij/zij/het zal ingelost hebben
    • wij zullen ingelost hebben
    • jullie zullen ingelost hebben
    • zij zullen ingelost hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou inlossen
    • jij zou inlossen
    • hij/zij/het zou inlossen
    • wij zouden inlossen
    • jullie zouden inlossen
    • zij zouden inlossen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben ingelost
    • jij zou hebben ingelost
    • hij/zij/het zou hebben ingelost
    • wij zouden hebben ingelost
    • jullie zouden hebben ingelost
    • zij zouden hebben ingelost
  • Imperatief

    • jij los in
    • jullie lost in

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van inlossen