Vervoeging van inmaken

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik maak in
    • jij maakt in
    • hij/zij/het maakt in
    • wij maken in
    • jullie maken in
    • zij maken in
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik maakte in
    • jij maakte in
    • hij/zij/het maakte in
    • wij maakten in
    • jullie maakten in
    • zij maakten in
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb ingemaakt
    • jij hebt ingemaakt
    • hij/zij/het heeft ingemaakt
    • wij hebben ingemaakt
    • jullie hebben ingemaakt
    • zij hebben ingemaakt
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had ingemaakt
    • jij had ingemaakt
    • hij/zij/het had ingemaakt
    • wij hadden ingemaakt
    • jullie hadden ingemaakt
    • zij hadden ingemaakt
  • Toekomende tijd I

    • ik zal inmaken
    • jij zult inmaken
    • hij/zij/het zal inmaken
    • wij zullen inmaken
    • jullie zullen inmaken
    • zij zullen inmaken
  • Toekomende tijd II

    • ik zal ingemaakt hebben
    • jij zult ingemaakt hebben
    • hij/zij/het zal ingemaakt hebben
    • wij zullen ingemaakt hebben
    • jullie zullen ingemaakt hebben
    • zij zullen ingemaakt hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou inmaken
    • jij zou inmaken
    • hij/zij/het zou inmaken
    • wij zouden inmaken
    • jullie zouden inmaken
    • zij zouden inmaken
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben ingemaakt
    • jij zou hebben ingemaakt
    • hij/zij/het zou hebben ingemaakt
    • wij zouden hebben ingemaakt
    • jullie zouden hebben ingemaakt
    • zij zouden hebben ingemaakt
  • Imperatief

    • jij maak in
    • jullie maakt in

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van inmaken