Vervoeging van inpakken

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik pak in
    • jij pakt in
    • hij/zij/het pakt in
    • wij pakken in
    • jullie pakken in
    • zij pakken in
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik pakte in
    • jij pakte in
    • hij/zij/het pakte in
    • wij pakten in
    • jullie pakten in
    • zij pakten in
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb ingepakt
    • jij hebt ingepakt
    • hij/zij/het heeft ingepakt
    • wij hebben ingepakt
    • jullie hebben ingepakt
    • zij hebben ingepakt
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had ingepakt
    • jij had ingepakt
    • hij/zij/het had ingepakt
    • wij hadden ingepakt
    • jullie hadden ingepakt
    • zij hadden ingepakt
  • Toekomende tijd I

    • ik zal inpakken
    • jij zult inpakken
    • hij/zij/het zal inpakken
    • wij zullen inpakken
    • jullie zullen inpakken
    • zij zullen inpakken
  • Toekomende tijd II

    • ik zal ingepakt hebben
    • jij zult ingepakt hebben
    • hij/zij/het zal ingepakt hebben
    • wij zullen ingepakt hebben
    • jullie zullen ingepakt hebben
    • zij zullen ingepakt hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou inpakken
    • jij zou inpakken
    • hij/zij/het zou inpakken
    • wij zouden inpakken
    • jullie zouden inpakken
    • zij zouden inpakken
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben ingepakt
    • jij zou hebben ingepakt
    • hij/zij/het zou hebben ingepakt
    • wij zouden hebben ingepakt
    • jullie zouden hebben ingepakt
    • zij zouden hebben ingepakt
  • Imperatief

    • jij pak in
    • jullie pakt in

Verwijzingen

Bekijk 4 definitie(s) van inpakken