Vervoeging van inpalmen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik palm in
- jij palmt in
- hij/zij/het palmt in
- wij palmen in
- jullie palmen in
- zij palmen in
Onvoltooid verleden tijd
- ik palmde in
- jij palmde in
- hij/zij/het palmde in
- wij palmden in
- jullie palmden in
- zij palmden in
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb ingepalmd
- jij hebt ingepalmd
- hij/zij/het heeft ingepalmd
- wij hebben ingepalmd
- jullie hebben ingepalmd
- zij hebben ingepalmd
Voltooid verleden tijd
- ik had ingepalmd
- jij had ingepalmd
- hij/zij/het had ingepalmd
- wij hadden ingepalmd
- jullie hadden ingepalmd
- zij hadden ingepalmd
Toekomende tijd I
- ik zal inpalmen
- jij zult inpalmen
- hij/zij/het zal inpalmen
- wij zullen inpalmen
- jullie zullen inpalmen
- zij zullen inpalmen
Toekomende tijd II
- ik zal ingepalmd hebben
- jij zult ingepalmd hebben
- hij/zij/het zal ingepalmd hebben
- wij zullen ingepalmd hebben
- jullie zullen ingepalmd hebben
- zij zullen ingepalmd hebben
Conditionalis I
- ik zou inpalmen
- jij zou inpalmen
- hij/zij/het zou inpalmen
- wij zouden inpalmen
- jullie zouden inpalmen
- zij zouden inpalmen
Conditionalis II
- ik zou hebben ingepalmd
- jij zou hebben ingepalmd
- hij/zij/het zou hebben ingepalmd
- wij zouden hebben ingepalmd
- jullie zouden hebben ingepalmd
- zij zouden hebben ingepalmd
Imperatief
- jij palm in
- jullie palmt in