Vervoeging van inplannen
Onbepaalde wijs (infinitief): inplannen
Er is helaas geen Engelse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik plan in
- jij plant in
- hij/zij/het plant in
- wij plannen in
- jullie plannen in
- zij plannen in
Onvoltooid verleden tijd
- ik plande in
- jij plande in
- hij/zij/het plande in
- wij planden in
- jullie planden in
- zij planden in
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb ingepland
- jij hebt ingepland
- hij/zij/het heeft ingepland
- wij hebben ingepland
- jullie hebben ingepland
- zij hebben ingepland
Voltooid verleden tijd
- ik had ingepland
- jij had ingepland
- hij/zij/het had ingepland
- wij hadden ingepland
- jullie hadden ingepland
- zij hadden ingepland
Toekomende tijd I
- ik zal inplannen
- jij zult inplannen
- hij/zij/het zal inplannen
- wij zullen inplannen
- jullie zullen inplannen
- zij zullen inplannen
Toekomende tijd II
- ik zal ingepland hebben
- jij zult ingepland hebben
- hij/zij/het zal ingepland hebben
- wij zullen ingepland hebben
- jullie zullen ingepland hebben
- zij zullen ingepland hebben
Conditionalis I
- ik zou inplannen
- jij zou inplannen
- hij/zij/het zou inplannen
- wij zouden inplannen
- jullie zouden inplannen
- zij zouden inplannen
Conditionalis II
- ik zou hebben ingepland
- jij zou hebben ingepland
- hij/zij/het zou hebben ingepland
- wij zouden hebben ingepland
- jullie zouden hebben ingepland
- zij zouden hebben ingepland
Imperatief
- jij plan in
- jullie plant in