Vervoeging van inpolderen
Onbepaalde wijs (infinitief): inpolderen
Er is helaas geen Duitse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik polder in
- jij poldert in
- hij/zij/het poldert in
- wij polderen in
- jullie polderen in
- zij polderen in
Onvoltooid verleden tijd
- ik polderde in
- jij polderde in
- hij/zij/het polderde in
- wij polderden in
- jullie polderden in
- zij polderden in
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb ingepolderd
- jij hebt ingepolderd
- hij/zij/het heeft ingepolderd
- wij hebben ingepolderd
- jullie hebben ingepolderd
- zij hebben ingepolderd
Voltooid verleden tijd
- ik had ingepolderd
- jij had ingepolderd
- hij/zij/het had ingepolderd
- wij hadden ingepolderd
- jullie hadden ingepolderd
- zij hadden ingepolderd
Toekomende tijd I
- ik zal inpolderen
- jij zult inpolderen
- hij/zij/het zal inpolderen
- wij zullen inpolderen
- jullie zullen inpolderen
- zij zullen inpolderen
Toekomende tijd II
- ik zal ingepolderd hebben
- jij zult ingepolderd hebben
- hij/zij/het zal ingepolderd hebben
- wij zullen ingepolderd hebben
- jullie zullen ingepolderd hebben
- zij zullen ingepolderd hebben
Conditionalis I
- ik zou inpolderen
- jij zou inpolderen
- hij/zij/het zou inpolderen
- wij zouden inpolderen
- jullie zouden inpolderen
- zij zouden inpolderen
Conditionalis II
- ik zou hebben ingepolderd
- jij zou hebben ingepolderd
- hij/zij/het zou hebben ingepolderd
- wij zouden hebben ingepolderd
- jullie zouden hebben ingepolderd
- zij zouden hebben ingepolderd
Imperatief
- jij polder in
- jullie poldert in