Vervoeging van inschieten

Onbepaalde wijs (infinitief): inschieten

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik schiet in
    • jij schiet in
    • hij/zij/het schiet in
    • wij schieten in
    • jullie schieten in
    • zij schieten in
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik schoot in
    • jij schoot in
    • hij/zij/het schoot in
    • wij schoten in
    • jullie schoten in
    • zij schoten in
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb ingeschoten
    • jij hebt ingeschoten
    • hij/zij/het heeft ingeschoten
    • wij hebben ingeschoten
    • jullie hebben ingeschoten
    • zij hebben ingeschoten
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had ingeschoten
    • jij had ingeschoten
    • hij/zij/het had ingeschoten
    • wij hadden ingeschoten
    • jullie hadden ingeschoten
    • zij hadden ingeschoten
  • Toekomende tijd I

    • ik zal inschieten
    • jij zult inschieten
    • hij/zij/het zal inschieten
    • wij zullen inschieten
    • jullie zullen inschieten
    • zij zullen inschieten
  • Toekomende tijd II

    • ik zal ingeschoten hebben
    • jij zult ingeschoten hebben
    • hij/zij/het zal ingeschoten hebben
    • wij zullen ingeschoten hebben
    • jullie zullen ingeschoten hebben
    • zij zullen ingeschoten hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou inschieten
    • jij zou inschieten
    • hij/zij/het zou inschieten
    • wij zouden inschieten
    • jullie zouden inschieten
    • zij zouden inschieten
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben ingeschoten
    • jij zou hebben ingeschoten
    • hij/zij/het zou hebben ingeschoten
    • wij zouden hebben ingeschoten
    • jullie zouden hebben ingeschoten
    • zij zouden hebben ingeschoten
  • Imperatief

    • jij schiet in
    • jullie schiet in

Verwijzingen

Bekijk 4 definitie(s) van inschieten