Vervoeging van insluipen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik sluip in
- jij sluipt in
- hij/zij/het sluipt in
- wij sluipen in
- jullie sluipen in
- zij sluipen in
Onvoltooid verleden tijd
- ik sloop in
- jij sloop in
- hij/zij/het sloop in
- wij slopen in
- jullie slopen in
- zij slopen in
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik ben ingeslopen
- jij bent ingeslopen
- hij/zij/het is ingeslopen
- wij zijn ingeslopen
- jullie zijn ingeslopen
- zij zijn ingeslopen
Voltooid verleden tijd
- ik was ingeslopen
- jij was ingeslopen
- hij/zij/het was ingeslopen
- wij waren ingeslopen
- jullie waren ingeslopen
- zij waren ingeslopen
Toekomende tijd I
- ik zal insluipen
- jij zult insluipen
- hij/zij/het zal insluipen
- wij zullen insluipen
- jullie zullen insluipen
- zij zullen insluipen
Toekomende tijd II
- ik zal ingeslopen zijn
- jij zult ingeslopen zijn
- hij/zij/het zal ingeslopen zijn
- wij zullen ingeslopen zijn
- jullie zullen ingeslopen zijn
- zij zullen ingeslopen zijn
Conditionalis I
- ik zou insluipen
- jij zou insluipen
- hij/zij/het zou insluipen
- wij zouden insluipen
- jullie zouden insluipen
- zij zouden insluipen
Conditionalis II
- ik zou zijn ingeslopen
- jij zou zijn ingeslopen
- hij/zij/het zou zijn ingeslopen
- wij zouden zijn ingeslopen
- jullie zouden zijn ingeslopen
- zij zouden zijn ingeslopen
Imperatief
- jij sluip in
- jullie sluipt in