Vervoeging van inspuiten
Onbepaalde wijs (infinitief): inspuiten
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik spuit in
- jij spuit in
- hij/zij/het spuit in
- wij spuiten in
- jullie spuiten in
- zij spuiten in
Présent
- j'injecte
- tu injectes
- il/elle injecte
- nous injectons
- vous injectez
- ils/elles injectent
Onvoltooid verleden tijd
- ik spoot in
- jij spoot in
- hij/zij/het spoot in
- wij spoten in
- jullie spoten in
- zij spoten in
Indicatif imparfait
- j'injectais
- tu injectais
- il/elle injectait
- nous injections
- vous injectiez
- ils/elles injectaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb ingespoten
- jij hebt ingespoten
- hij/zij/het heeft ingespoten
- wij hebben ingespoten
- jullie hebben ingespoten
- zij hebben ingespoten
Indicatif passé composé
- j'ai injecté
- tu as injecté
- il/elle a injecté
- nous avons injecté
- vous avez injecté
- ils/elles ont injecté
Voltooid verleden tijd
- ik had ingespoten
- jij had ingespoten
- hij/zij/het had ingespoten
- wij hadden ingespoten
- jullie hadden ingespoten
- zij hadden ingespoten
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais injecté
- tu avais injecté
- il/elle avait injecté
- nous avions injecté
- vous aviez injecté
- ils/elles avaient injecté
Toekomende tijd I
- ik zal inspuiten
- jij zult inspuiten
- hij/zij/het zal inspuiten
- wij zullen inspuiten
- jullie zullen inspuiten
- zij zullen inspuiten
Indicatif futur
- j'injecterai
- tu injecteras
- il/elle injectera
- nous injecterons
- vous injecterez
- ils/elles injecteront
Toekomende tijd II
- ik zal ingespoten hebben
- jij zult ingespoten hebben
- hij/zij/het zal ingespoten hebben
- wij zullen ingespoten hebben
- jullie zullen ingespoten hebben
- zij zullen ingespoten hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai injecté
- tu auras injecté
- il/elle aura injecté
- nous aurons injecté
- vous aurez injecté
- ils/elles auront injecté
Conditionalis I
- ik zou inspuiten
- jij zou inspuiten
- hij/zij/het zou inspuiten
- wij zouden inspuiten
- jullie zouden inspuiten
- zij zouden inspuiten
Conditionnel présent
- j'injecterais
- tu injecterais
- il/elle injecterait
- nous injecterions
- vous injecteriez
- ils/elles injecteraient
Conditionalis II
- ik zou hebben ingespoten
- jij zou hebben ingespoten
- hij/zij/het zou hebben ingespoten
- wij zouden hebben ingespoten
- jullie zouden hebben ingespoten
- zij zouden hebben ingespoten
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais injecté
- tu aurais injecté
- il/elle aurait injecté
- nous aurions injecté
- vous auriez injecté
- ils/elles auraient injecté
Imperatief
- jij spuit in
- jullie spuit in
Impératif
- tu injecte
- vous injectez