Vervoeging van institueren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik institueer
- jij institueert
- hij/zij/het institueert
- wij institueren
- jullie institueren
- zij institueren
Onvoltooid verleden tijd
- ik institueerde
- jij institueerde
- hij/zij/het institueerde
- wij institueerden
- jullie institueerden
- zij institueerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geïnstitueerd
- jij hebt geïnstitueerd
- hij/zij/het heeft geïnstitueerd
- wij hebben geïnstitueerd
- jullie hebben geïnstitueerd
- zij hebben geïnstitueerd
Voltooid verleden tijd
- ik had geïnstitueerd
- jij had geïnstitueerd
- hij/zij/het had geïnstitueerd
- wij hadden geïnstitueerd
- jullie hadden geïnstitueerd
- zij hadden geïnstitueerd
Toekomende tijd I
- ik zal institueren
- jij zult institueren
- hij/zij/het zal institueren
- wij zullen institueren
- jullie zullen institueren
- zij zullen institueren
Toekomende tijd II
- ik zal geïnstitueerd hebben
- jij zult geïnstitueerd hebben
- hij/zij/het zal geïnstitueerd hebben
- wij zullen geïnstitueerd hebben
- jullie zullen geïnstitueerd hebben
- zij zullen geïnstitueerd hebben
Conditionalis I
- ik zou institueren
- jij zou institueren
- hij/zij/het zou institueren
- wij zouden institueren
- jullie zouden institueren
- zij zouden institueren
Conditionalis II
- ik zou hebben geïnstitueerd
- jij zou hebben geïnstitueerd
- hij/zij/het zou hebben geïnstitueerd
- wij zouden hebben geïnstitueerd
- jullie zouden hebben geïnstitueerd
- zij zouden hebben geïnstitueerd
Imperatief
- jij institueer
- jullie institueert