Vervoeging van instorten

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik stort in
    • jij stort in
    • hij/zij/het stort in
    • wij storten in
    • jullie storten in
    • zij storten in
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik stortte in
    • jij stortte in
    • hij/zij/het stortte in
    • wij stortten in
    • jullie stortten in
    • zij stortten in
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb ingestort
    • jij hebt ingestort
    • hij/zij/het heeft ingestort
    • wij hebben ingestort
    • jullie hebben ingestort
    • zij hebben ingestort
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had ingestort
    • jij had ingestort
    • hij/zij/het had ingestort
    • wij hadden ingestort
    • jullie hadden ingestort
    • zij hadden ingestort
  • Toekomende tijd I

    • ik zal instorten
    • jij zult instorten
    • hij/zij/het zal instorten
    • wij zullen instorten
    • jullie zullen instorten
    • zij zullen instorten
  • Toekomende tijd II

    • ik zal ingestort hebben
    • jij zult ingestort hebben
    • hij/zij/het zal ingestort hebben
    • wij zullen ingestort hebben
    • jullie zullen ingestort hebben
    • zij zullen ingestort hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou instorten
    • jij zou instorten
    • hij/zij/het zou instorten
    • wij zouden instorten
    • jullie zouden instorten
    • zij zouden instorten
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben ingestort
    • jij zou hebben ingestort
    • hij/zij/het zou hebben ingestort
    • wij zouden hebben ingestort
    • jullie zouden hebben ingestort
    • zij zouden hebben ingestort
  • Imperatief

    • jij stort in
    • jullie stort in

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van instorten