Vervoeging van instuderen
Onbepaalde wijs (infinitief): instuderen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik studeer in
- jij studeert in
- hij/zij/het studeert in
- wij studeren in
- jullie studeren in
- zij studeren in
Indicativo presente
- yo estudio
- tú estudias
- él/ella estudia
- nosotros estudiamos
- vosotros estudiáis
- ellos/ellas estudian
Onvoltooid verleden tijd
- ik studeerde in
- jij studeerde in
- hij/zij/het studeerde in
- wij studeerden in
- jullie studeerden in
- zij studeerden in
Indefinido
- yo estudié
- tú estudiaste
- él/ella estudió
- nosotros estudiamos
- vosotros estudiasteis
- ellos/ellas estudiaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb ingestudeerd
- jij hebt ingestudeerd
- hij/zij/het heeft ingestudeerd
- wij hebben ingestudeerd
- jullie hebben ingestudeerd
- zij hebben ingestudeerd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he estudiado
- tú has estudiado
- él/ella ha estudiado
- nosotros hemos estudiado
- vosotros habéis estudiado
- ellos/ellas han estudiado
Voltooid verleden tijd
- ik had ingestudeerd
- jij had ingestudeerd
- hij/zij/het had ingestudeerd
- wij hadden ingestudeerd
- jullie hadden ingestudeerd
- zij hadden ingestudeerd
Pluscuamperfecto
- yo había estudiado
- tú habías estudiado
- él/ella había estudiado
- nosotros habíamos estudiado
- vosotros habíais estudiado
- ellos/ellas habían estudiado
Toekomende tijd I
- ik zal instuderen
- jij zult instuderen
- hij/zij/het zal instuderen
- wij zullen instuderen
- jullie zullen instuderen
- zij zullen instuderen
Futuro I
- yo estudiaré
- tú estudiarás
- él/ella estudiará
- nosotros estudiaremos
- vosotros estudiaréis
- ellos/ellas estudiarán
Toekomende tijd II
- ik zal ingestudeerd hebben
- jij zult ingestudeerd hebben
- hij/zij/het zal ingestudeerd hebben
- wij zullen ingestudeerd hebben
- jullie zullen ingestudeerd hebben
- zij zullen ingestudeerd hebben
Futuro perfecto
- yo habré estudiado
- tú habrás estudiado
- él/ella habrá estudiado
- nosotros habremos estudiado
- vosotros habréis estudiado
- ellos/ellas habrán estudiado
Conditionalis I
- ik zou instuderen
- jij zou instuderen
- hij/zij/het zou instuderen
- wij zouden instuderen
- jullie zouden instuderen
- zij zouden instuderen
Condicional
- yo estudiaría
- tú estudiarías
- él/ella estudiaría
- nosotros estudiaríamos
- vosotros estudiaríais
- ellos/ellas estudiarían
Conditionalis II
- ik zou hebben ingestudeerd
- jij zou hebben ingestudeerd
- hij/zij/het zou hebben ingestudeerd
- wij zouden hebben ingestudeerd
- jullie zouden hebben ingestudeerd
- zij zouden hebben ingestudeerd
Condicional perfecto
- yo habría estudiado
- tú habrías estudiado
- él/ella habría estudiado
- nosotros habríamos estudiado
- vosotros habríais estudiado
- ellos/ellas habrían estudiado
Imperatief
- jij studeer in
- jullie studeert in
Imperativo presente
- tú estudia
- vosotros estudiad