Vervoeging van insuffen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik suf in
- jij suft in
- hij/zij/het suft in
- wij suffen in
- jullie suffen in
- zij suffen in
Onvoltooid verleden tijd
- ik sufte in
- jij sufte in
- hij/zij/het sufte in
- wij suften in
- jullie suften in
- zij suften in
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik ben ingesuft
- jij bent ingesuft
- hij/zij/het is ingesuft
- wij zijn ingesuft
- jullie zijn ingesuft
- zij zijn ingesuft
Voltooid verleden tijd
- ik was ingesuft
- jij was ingesuft
- hij/zij/het was ingesuft
- wij waren ingesuft
- jullie waren ingesuft
- zij waren ingesuft
Toekomende tijd I
- ik zal insuffen
- jij zult insuffen
- hij/zij/het zal insuffen
- wij zullen insuffen
- jullie zullen insuffen
- zij zullen insuffen
Toekomende tijd II
- ik zal ingesuft zijn
- jij zult ingesuft zijn
- hij/zij/het zal ingesuft zijn
- wij zullen ingesuft zijn
- jullie zullen ingesuft zijn
- zij zullen ingesuft zijn
Conditionalis I
- ik zou insuffen
- jij zou insuffen
- hij/zij/het zou insuffen
- wij zouden insuffen
- jullie zouden insuffen
- zij zouden insuffen
Conditionalis II
- ik zou zijn ingesuft
- jij zou zijn ingesuft
- hij/zij/het zou zijn ingesuft
- wij zouden zijn ingesuft
- jullie zouden zijn ingesuft
- zij zouden zijn ingesuft
Imperatief
- jij suf in
- jullie suft in