Vervoeging van integreren
Onbepaalde wijs (infinitief): integreren
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik integreer
- jij integreert
- hij/zij/het integreert
- wij integreren
- jullie integreren
- zij integreren
Indicativo presente
- yo integro
- tú integras
- él/ella integra
- nosotros integramos
- vosotros integráis
- ellos/ellas integran
Onvoltooid verleden tijd
- ik integreerde
- jij integreerde
- hij/zij/het integreerde
- wij integreerden
- jullie integreerden
- zij integreerden
Indefinido
- yo integré
- tú integraste
- él/ella integró
- nosotros integramos
- vosotros integrasteis
- ellos/ellas integraron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geïntegreerd
- jij hebt geïntegreerd
- hij/zij/het heeft geïntegreerd
- wij hebben geïntegreerd
- jullie hebben geïntegreerd
- zij hebben geïntegreerd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he integrado
- tú has integrado
- él/ella ha integrado
- nosotros hemos integrado
- vosotros habéis integrado
- ellos/ellas han integrado
Voltooid verleden tijd
- ik had geïntegreerd
- jij had geïntegreerd
- hij/zij/het had geïntegreerd
- wij hadden geïntegreerd
- jullie hadden geïntegreerd
- zij hadden geïntegreerd
Pluscuamperfecto
- yo había integrado
- tú habías integrado
- él/ella había integrado
- nosotros habíamos integrado
- vosotros habíais integrado
- ellos/ellas habían integrado
Toekomende tijd I
- ik zal integreren
- jij zult integreren
- hij/zij/het zal integreren
- wij zullen integreren
- jullie zullen integreren
- zij zullen integreren
Futuro I
- yo integraré
- tú integrarás
- él/ella integrará
- nosotros integraremos
- vosotros integraréis
- ellos/ellas integrarán
Toekomende tijd II
- ik zal geïntegreerd hebben
- jij zult geïntegreerd hebben
- hij/zij/het zal geïntegreerd hebben
- wij zullen geïntegreerd hebben
- jullie zullen geïntegreerd hebben
- zij zullen geïntegreerd hebben
Futuro perfecto
- yo habré integrado
- tú habrás integrado
- él/ella habrá integrado
- nosotros habremos integrado
- vosotros habréis integrado
- ellos/ellas habrán integrado
Conditionalis I
- ik zou integreren
- jij zou integreren
- hij/zij/het zou integreren
- wij zouden integreren
- jullie zouden integreren
- zij zouden integreren
Condicional
- yo integraría
- tú integrarías
- él/ella integraría
- nosotros integraríamos
- vosotros integraríais
- ellos/ellas integrarían
Conditionalis II
- ik zou hebben geïntegreerd
- jij zou hebben geïntegreerd
- hij/zij/het zou hebben geïntegreerd
- wij zouden hebben geïntegreerd
- jullie zouden hebben geïntegreerd
- zij zouden hebben geïntegreerd
Condicional perfecto
- yo habría integrado
- tú habrías integrado
- él/ella habría integrado
- nosotros habríamos integrado
- vosotros habríais integrado
- ellos/ellas habrían integrado
Imperatief
- jij integreer
- jullie integreert
Imperativo presente
- tú integra
- vosotros integrad