Vervoeging van interneren

Onbepaalde wijs (infinitief): interneren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik interneer
    • jij interneert
    • hij/zij/het interneert
    • wij interneren
    • jullie interneren
    • zij interneren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik interneerde
    • jij interneerde
    • hij/zij/het interneerde
    • wij interneerden
    • jullie interneerden
    • zij interneerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb geïnterneerd
    • jij hebt geïnterneerd
    • hij/zij/het heeft geïnterneerd
    • wij hebben geïnterneerd
    • jullie hebben geïnterneerd
    • zij hebben geïnterneerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had geïnterneerd
    • jij had geïnterneerd
    • hij/zij/het had geïnterneerd
    • wij hadden geïnterneerd
    • jullie hadden geïnterneerd
    • zij hadden geïnterneerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal interneren
    • jij zult interneren
    • hij/zij/het zal interneren
    • wij zullen interneren
    • jullie zullen interneren
    • zij zullen interneren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal geïnterneerd hebben
    • jij zult geïnterneerd hebben
    • hij/zij/het zal geïnterneerd hebben
    • wij zullen geïnterneerd hebben
    • jullie zullen geïnterneerd hebben
    • zij zullen geïnterneerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou interneren
    • jij zou interneren
    • hij/zij/het zou interneren
    • wij zouden interneren
    • jullie zouden interneren
    • zij zouden interneren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben geïnterneerd
    • jij zou hebben geïnterneerd
    • hij/zij/het zou hebben geïnterneerd
    • wij zouden hebben geïnterneerd
    • jullie zouden hebben geïnterneerd
    • zij zouden hebben geïnterneerd
  • Imperatief

    • jij interneer
    • jullie interneert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van interneren