Vervoeging van interpelleren

Onbepaalde wijs (infinitief): interpelleren

Vertaling: interpelar

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik interpelleer
  • jij interpelleert
  • hij/zij/het interpelleert
  • wij interpelleren
  • jullie interpelleren
  • zij interpelleren

Indicativo presente

  • yo interpelo
  • interpelas
  • él/ella interpela
  • nosotros interpelamos
  • vosotros interpeláis
  • ellos/ellas interpelan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik interpelleerde
  • jij interpelleerde
  • hij/zij/het interpelleerde
  • wij interpelleerden
  • jullie interpelleerden
  • zij interpelleerden

Indefinido

  • yo interpelé
  • interpelaste
  • él/ella interpeló
  • nosotros interpelamos
  • vosotros interpelasteis
  • ellos/ellas interpelaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geïnterpelleerd
  • jij hebt geïnterpelleerd
  • hij/zij/het heeft geïnterpelleerd
  • wij hebben geïnterpelleerd
  • jullie hebben geïnterpelleerd
  • zij hebben geïnterpelleerd

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he interpelado
  • has interpelado
  • él/ella ha interpelado
  • nosotros hemos interpelado
  • vosotros habéis interpelado
  • ellos/ellas han interpelado

Voltooid verleden tijd

  • ik had geïnterpelleerd
  • jij had geïnterpelleerd
  • hij/zij/het had geïnterpelleerd
  • wij hadden geïnterpelleerd
  • jullie hadden geïnterpelleerd
  • zij hadden geïnterpelleerd

Pluscuamperfecto

  • yo había interpelado
  • habías interpelado
  • él/ella había interpelado
  • nosotros habíamos interpelado
  • vosotros habíais interpelado
  • ellos/ellas habían interpelado

Toekomende tijd I

  • ik zal interpelleren
  • jij zult interpelleren
  • hij/zij/het zal interpelleren
  • wij zullen interpelleren
  • jullie zullen interpelleren
  • zij zullen interpelleren

Futuro I

  • yo interpelaré
  • interpelarás
  • él/ella interpelará
  • nosotros interpelaremos
  • vosotros interpelaréis
  • ellos/ellas interpelarán

Toekomende tijd II

  • ik zal geïnterpelleerd hebben
  • jij zult geïnterpelleerd hebben
  • hij/zij/het zal geïnterpelleerd hebben
  • wij zullen geïnterpelleerd hebben
  • jullie zullen geïnterpelleerd hebben
  • zij zullen geïnterpelleerd hebben

Futuro perfecto

  • yo habré interpelado
  • habrás interpelado
  • él/ella habrá interpelado
  • nosotros habremos interpelado
  • vosotros habréis interpelado
  • ellos/ellas habrán interpelado

Conditionalis I

  • ik zou interpelleren
  • jij zou interpelleren
  • hij/zij/het zou interpelleren
  • wij zouden interpelleren
  • jullie zouden interpelleren
  • zij zouden interpelleren

Condicional

  • yo interpelaría
  • interpelarías
  • él/ella interpelaría
  • nosotros interpelaríamos
  • vosotros interpelaríais
  • ellos/ellas interpelarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben geïnterpelleerd
  • jij zou hebben geïnterpelleerd
  • hij/zij/het zou hebben geïnterpelleerd
  • wij zouden hebben geïnterpelleerd
  • jullie zouden hebben geïnterpelleerd
  • zij zouden hebben geïnterpelleerd

Condicional perfecto

  • yo habría interpelado
  • habrías interpelado
  • él/ella habría interpelado
  • nosotros habríamos interpelado
  • vosotros habríais interpelado
  • ellos/ellas habrían interpelado

Imperatief

  • jij interpelleer
  • jullie interpelleert

Imperativo presente

  • interpela
  • vosotros interpelad

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van interpelleren