Vervoeging van intimmeren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik timmer in
- jij timmert in
- hij/zij/het timmert in
- wij timmeren in
- jullie timmeren in
- zij timmeren in
Onvoltooid verleden tijd
- ik timmerde in
- jij timmerde in
- hij/zij/het timmerde in
- wij timmerden in
- jullie timmerden in
- zij timmerden in
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb ingetimmerd
- jij hebt ingetimmerd
- hij/zij/het heeft ingetimmerd
- wij hebben ingetimmerd
- jullie hebben ingetimmerd
- zij hebben ingetimmerd
Voltooid verleden tijd
- ik had ingetimmerd
- jij had ingetimmerd
- hij/zij/het had ingetimmerd
- wij hadden ingetimmerd
- jullie hadden ingetimmerd
- zij hadden ingetimmerd
Toekomende tijd I
- ik zal intimmeren
- jij zult intimmeren
- hij/zij/het zal intimmeren
- wij zullen intimmeren
- jullie zullen intimmeren
- zij zullen intimmeren
Toekomende tijd II
- ik zal ingetimmerd hebben
- jij zult ingetimmerd hebben
- hij/zij/het zal ingetimmerd hebben
- wij zullen ingetimmerd hebben
- jullie zullen ingetimmerd hebben
- zij zullen ingetimmerd hebben
Conditionalis I
- ik zou intimmeren
- jij zou intimmeren
- hij/zij/het zou intimmeren
- wij zouden intimmeren
- jullie zouden intimmeren
- zij zouden intimmeren
Conditionalis II
- ik zou hebben ingetimmerd
- jij zou hebben ingetimmerd
- hij/zij/het zou hebben ingetimmerd
- wij zouden hebben ingetimmerd
- jullie zouden hebben ingetimmerd
- zij zouden hebben ingetimmerd
Imperatief
- jij timmer in
- jullie timmert in