Vervoeging van intrekken

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik trek in
    • jij trekt in
    • hij/zij/het trekt in
    • wij trekken in
    • jullie trekken in
    • zij trekken in
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik trok in
    • jij trok in
    • hij/zij/het trok in
    • wij trokken in
    • jullie trokken in
    • zij trokken in
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb ingetrokken
    • jij hebt ingetrokken
    • hij/zij/het heeft ingetrokken
    • wij hebben ingetrokken
    • jullie hebben ingetrokken
    • zij hebben ingetrokken
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had ingetrokken
    • jij had ingetrokken
    • hij/zij/het had ingetrokken
    • wij hadden ingetrokken
    • jullie hadden ingetrokken
    • zij hadden ingetrokken
  • Toekomende tijd I

    • ik zal intrekken
    • jij zult intrekken
    • hij/zij/het zal intrekken
    • wij zullen intrekken
    • jullie zullen intrekken
    • zij zullen intrekken
  • Toekomende tijd II

    • ik zal ingetrokken hebben
    • jij zult ingetrokken hebben
    • hij/zij/het zal ingetrokken hebben
    • wij zullen ingetrokken hebben
    • jullie zullen ingetrokken hebben
    • zij zullen ingetrokken hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou intrekken
    • jij zou intrekken
    • hij/zij/het zou intrekken
    • wij zouden intrekken
    • jullie zouden intrekken
    • zij zouden intrekken
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben ingetrokken
    • jij zou hebben ingetrokken
    • hij/zij/het zou hebben ingetrokken
    • wij zouden hebben ingetrokken
    • jullie zouden hebben ingetrokken
    • zij zouden hebben ingetrokken
  • Imperatief

    • jij trek in
    • jullie trekt in

Verwijzingen

Bekijk 6 definitie(s) van intrekken