Vervoeging van inwateren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik water in
    • jij watert in
    • hij/zij/het watert in
    • wij wateren in
    • jullie wateren in
    • zij wateren in
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik waterde in
    • jij waterde in
    • hij/zij/het waterde in
    • wij waterden in
    • jullie waterden in
    • zij waterden in
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb ingewaterd
    • jij hebt ingewaterd
    • hij/zij/het heeft ingewaterd
    • wij hebben ingewaterd
    • jullie hebben ingewaterd
    • zij hebben ingewaterd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had ingewaterd
    • jij had ingewaterd
    • hij/zij/het had ingewaterd
    • wij hadden ingewaterd
    • jullie hadden ingewaterd
    • zij hadden ingewaterd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal inwateren
    • jij zult inwateren
    • hij/zij/het zal inwateren
    • wij zullen inwateren
    • jullie zullen inwateren
    • zij zullen inwateren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal ingewaterd hebben
    • jij zult ingewaterd hebben
    • hij/zij/het zal ingewaterd hebben
    • wij zullen ingewaterd hebben
    • jullie zullen ingewaterd hebben
    • zij zullen ingewaterd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou inwateren
    • jij zou inwateren
    • hij/zij/het zou inwateren
    • wij zouden inwateren
    • jullie zouden inwateren
    • zij zouden inwateren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben ingewaterd
    • jij zou hebben ingewaterd
    • hij/zij/het zou hebben ingewaterd
    • wij zouden hebben ingewaterd
    • jullie zouden hebben ingewaterd
    • zij zouden hebben ingewaterd
  • Imperatief

    • jij water in
    • jullie watert in

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van inwateren