Vervoeging van inwegen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik weeg in
- jij weegt in
- hij/zij/het weegt in
- wij wegen in
- jullie wegen in
- zij wegen in
Onvoltooid verleden tijd
- ik woog in
- jij woog in
- hij/zij/het woog in
- wij wogen in
- jullie wogen in
- zij wogen in
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb ingewogen
- jij hebt ingewogen
- hij/zij/het heeft ingewogen
- wij hebben ingewogen
- jullie hebben ingewogen
- zij hebben ingewogen
Voltooid verleden tijd
- ik had ingewogen
- jij had ingewogen
- hij/zij/het had ingewogen
- wij hadden ingewogen
- jullie hadden ingewogen
- zij hadden ingewogen
Toekomende tijd I
- ik zal inwegen
- jij zult inwegen
- hij/zij/het zal inwegen
- wij zullen inwegen
- jullie zullen inwegen
- zij zullen inwegen
Toekomende tijd II
- ik zal ingewogen hebben
- jij zult ingewogen hebben
- hij/zij/het zal ingewogen hebben
- wij zullen ingewogen hebben
- jullie zullen ingewogen hebben
- zij zullen ingewogen hebben
Conditionalis I
- ik zou inwegen
- jij zou inwegen
- hij/zij/het zou inwegen
- wij zouden inwegen
- jullie zouden inwegen
- zij zouden inwegen
Conditionalis II
- ik zou hebben ingewogen
- jij zou hebben ingewogen
- hij/zij/het zou hebben ingewogen
- wij zouden hebben ingewogen
- jullie zouden hebben ingewogen
- zij zouden hebben ingewogen
Imperatief
- jij weeg in
- jullie weegt in