Vervoeging van inwortelen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het wortelt in
- zij wortelen in
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het wortelde in
- zij wortelden in
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het is ingeworteld
- zij zijn ingeworteld
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het was ingeworteld
- zij waren ingeworteld
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal inwortelen
- zij zult inwortelen
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal ingeworteld zijn
- zij zult ingeworteld zijn
Conditionalis I
- hij/zij/het zal inwortelen
- zij zullen inwortelen
Conditionalis II
- hij/zij/het zal zijn ingeworteld
- zij zullen zijn ingeworteld