Vervoeging van inzaaien

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik zaai in
    • jij zaait in
    • hij/zij/het zaait in
    • wij zaaien in
    • jullie zaaien in
    • zij zaaien in
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik zaaide in
    • jij zaaide in
    • hij/zij/het zaaide in
    • wij zaaiden in
    • jullie zaaiden in
    • zij zaaiden in
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb ingezaaid
    • jij hebt ingezaaid
    • hij/zij/het heeft ingezaaid
    • wij hebben ingezaaid
    • jullie hebben ingezaaid
    • zij hebben ingezaaid
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had ingezaaid
    • jij had ingezaaid
    • hij/zij/het had ingezaaid
    • wij hadden ingezaaid
    • jullie hadden ingezaaid
    • zij hadden ingezaaid
  • Toekomende tijd I

    • ik zal inzaaien
    • jij zult inzaaien
    • hij/zij/het zal inzaaien
    • wij zullen inzaaien
    • jullie zullen inzaaien
    • zij zullen inzaaien
  • Toekomende tijd II

    • ik zal ingezaaid hebben
    • jij zult ingezaaid hebben
    • hij/zij/het zal ingezaaid hebben
    • wij zullen ingezaaid hebben
    • jullie zullen ingezaaid hebben
    • zij zullen ingezaaid hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou inzaaien
    • jij zou inzaaien
    • hij/zij/het zou inzaaien
    • wij zouden inzaaien
    • jullie zouden inzaaien
    • zij zouden inzaaien
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben ingezaaid
    • jij zou hebben ingezaaid
    • hij/zij/het zou hebben ingezaaid
    • wij zouden hebben ingezaaid
    • jullie zouden hebben ingezaaid
    • zij zouden hebben ingezaaid
  • Imperatief

    • jij zaai in
    • jullie zaait in

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van inzaaien