Vervoeging van irriteren
Onbepaalde wijs (infinitief): irriteren
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik irriteer
- jij irriteert
- hij/zij/het irriteert
- wij irriteren
- jullie irriteren
- zij irriteren
Presente
- io irrito
- tu irriti
- lui/lei/Lei irrita
- noi irritiamo
- voi/Voi irritate
- loro/Loro irritano
Onvoltooid verleden tijd
- ik irriteerde
- jij irriteerde
- hij/zij/het irriteerde
- wij irriteerden
- jullie irriteerden
- zij irriteerden
Imperfetto
- io irritavo
- tu irritavi
- lui/lei/Lei irritava
- noi irritavamo
- voi/Voi irritavate
- loro/Loro irritavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geïrriteerd
- jij hebt geïrriteerd
- hij/zij/het heeft geïrriteerd
- wij hebben geïrriteerd
- jullie hebben geïrriteerd
- zij hebben geïrriteerd
Passato prossimo
- io ho irritato
- tu hai irritato
- lui/lei/Lei ha irritato
- noi abbiamo irritato
- voi/Voi avete irritato
- loro/Loro hanno irritato
Voltooid verleden tijd
- ik had geïrriteerd
- jij had geïrriteerd
- hij/zij/het had geïrriteerd
- wij hadden geïrriteerd
- jullie hadden geïrriteerd
- zij hadden geïrriteerd
Trapassato prossimo
- io avevo irritato
- tu avevi irritato
- lui/lei/Lei aveva irritato
- noi avevamo irritato
- voi/Voi avevate irritato
- loro/Loro avevano irritato
Toekomende tijd I
- ik zal irriteren
- jij zult irriteren
- hij/zij/het zal irriteren
- wij zullen irriteren
- jullie zullen irriteren
- zij zullen irriteren
Futuro semplice
- io irriterò
- tu irriterai
- lui/lei/Lei irriterà
- noi irriteremo
- voi/Voi irriterete
- loro/Loro irriteranno
Toekomende tijd II
- ik zal geïrriteerd hebben
- jij zult geïrriteerd hebben
- hij/zij/het zal geïrriteerd hebben
- wij zullen geïrriteerd hebben
- jullie zullen geïrriteerd hebben
- zij zullen geïrriteerd hebben
Futuro anteriore
- io avrò irritato
- tu avrai irritato
- lui/lei/Lei avrà irritato
- noi avremo irritato
- voi/Voi avrete irritato
- loro/Loro avranno irritato
Conditionalis I
- ik zou irriteren
- jij zou irriteren
- hij/zij/het zou irriteren
- wij zouden irriteren
- jullie zouden irriteren
- zij zouden irriteren
Condizionale presente
- io irriterei
- tu irriteresti
- lui/lei/Lei irriterebbe
- noi irriteremmo
- voi/Voi irritereste
- loro/Loro irriterebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben geïrriteerd
- jij zou hebben geïrriteerd
- hij/zij/het zou hebben geïrriteerd
- wij zouden hebben geïrriteerd
- jullie zouden hebben geïrriteerd
- zij zouden hebben geïrriteerd
Condizionale passato
- io avrei irritato
- tu avresti irritato
- lui/lei/Lei avrebbe irritato
- noi avremmo irritato
- voi/Voi avreste irritato
- loro/Loro avrebbero irritato
Imperatief
- jij irriteer
- jullie irriteert
Imperativo
- tu irrita
- voi/Voi irritate