Vervoeging van jagen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik jaag
    • jij jaagt
    • hij/zij/het jaagt
    • wij jagen
    • jullie jagen
    • zij jagen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik joeg
    • jij joeg
    • hij/zij/het joeg
    • wij joegen
    • jullie joegen
    • zij joegen
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gejaagd
    • jij hebt gejaagd
    • hij/zij/het heeft gejaagd
    • wij hebben gejaagd
    • jullie hebben gejaagd
    • zij hebben gejaagd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gejaagd
    • jij had gejaagd
    • hij/zij/het had gejaagd
    • wij hadden gejaagd
    • jullie hadden gejaagd
    • zij hadden gejaagd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal jagen
    • jij zult jagen
    • hij/zij/het zal jagen
    • wij zullen jagen
    • jullie zullen jagen
    • zij zullen jagen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gejaagd hebben
    • jij zult gejaagd hebben
    • hij/zij/het zal gejaagd hebben
    • wij zullen gejaagd hebben
    • jullie zullen gejaagd hebben
    • zij zullen gejaagd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou jagen
    • jij zou jagen
    • hij/zij/het zou jagen
    • wij zouden jagen
    • jullie zouden jagen
    • zij zouden jagen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gejaagd
    • jij zou hebben gejaagd
    • hij/zij/het zou hebben gejaagd
    • wij zouden hebben gejaagd
    • jullie zouden hebben gejaagd
    • zij zouden hebben gejaagd
  • Imperatief

    • jij jaag
    • jullie jaagt

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van jagen