Vervoeging van janken

Vertaling: aullar

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik jank
  • jij jankt
  • hij/zij/het jankt
  • wij janken
  • jullie janken
  • zij janken

Indicativo presente

  • yo aúllo
  • aúllas
  • él/ella aúlla
  • nosotros aullamos
  • vosotros aulláis
  • ellos/ellas aúllan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik jankte
  • jij jankte
  • hij/zij/het jankte
  • wij jankten
  • jullie jankten
  • zij jankten

Indefinido

  • yo aullé
  • aullaste
  • él/ella aulló
  • nosotros aullamos
  • vosotros aullasteis
  • ellos/ellas aullaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gejankt
  • jij hebt gejankt
  • hij/zij/het heeft gejankt
  • wij hebben gejankt
  • jullie hebben gejankt
  • zij hebben gejankt

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he aullado
  • has aullado
  • él/ella ha aullado
  • nosotros hemos aullado
  • vosotros habéis aullado
  • ellos/ellas han aullado

Voltooid verleden tijd

  • ik had gejankt
  • jij had gejankt
  • hij/zij/het had gejankt
  • wij hadden gejankt
  • jullie hadden gejankt
  • zij hadden gejankt

Pluscuamperfecto

  • yo había aullado
  • habías aullado
  • él/ella había aullado
  • nosotros habíamos aullado
  • vosotros habíais aullado
  • ellos/ellas habían aullado

Toekomende tijd I

  • ik zal janken
  • jij zult janken
  • hij/zij/het zal janken
  • wij zullen janken
  • jullie zullen janken
  • zij zullen janken

Futuro I

  • yo aullaré
  • aullarás
  • él/ella aullará
  • nosotros aullaremos
  • vosotros aullaréis
  • ellos/ellas aullarán

Toekomende tijd II

  • ik zal gejankt hebben
  • jij zult gejankt hebben
  • hij/zij/het zal gejankt hebben
  • wij zullen gejankt hebben
  • jullie zullen gejankt hebben
  • zij zullen gejankt hebben

Futuro perfecto

  • yo habré aullado
  • habrás aullado
  • él/ella habrá aullado
  • nosotros habremos aullado
  • vosotros habréis aullado
  • ellos/ellas habrán aullado

Conditionalis I

  • ik zou janken
  • jij zou janken
  • hij/zij/het zou janken
  • wij zouden janken
  • jullie zouden janken
  • zij zouden janken

Condicional

  • yo aullaría
  • aullarías
  • él/ella aullaría
  • nosotros aullaríamos
  • vosotros aullaríais
  • ellos/ellas aullarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben gejankt
  • jij zou hebben gejankt
  • hij/zij/het zou hebben gejankt
  • wij zouden hebben gejankt
  • jullie zouden hebben gejankt
  • zij zouden hebben gejankt

Condicional perfecto

  • yo habría aullado
  • habrías aullado
  • él/ella habría aullado
  • nosotros habríamos aullado
  • vosotros habríais aullado
  • ellos/ellas habrían aullado

Imperatief

  • jij jank
  • jullie jankt

Imperativo presente

  • aúlla
  • vosotros aullad

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van janken