Vervoeging van joelen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik joel
    • jij joelt
    • hij/zij/het joelt
    • wij joelen
    • jullie joelen
    • zij joelen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik joelde
    • jij joelde
    • hij/zij/het joelde
    • wij joelden
    • jullie joelden
    • zij joelden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gejoeld
    • jij hebt gejoeld
    • hij/zij/het heeft gejoeld
    • wij hebben gejoeld
    • jullie hebben gejoeld
    • zij hebben gejoeld
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gejoeld
    • jij had gejoeld
    • hij/zij/het had gejoeld
    • wij hadden gejoeld
    • jullie hadden gejoeld
    • zij hadden gejoeld
  • Toekomende tijd I

    • ik zal joelen
    • jij zult joelen
    • hij/zij/het zal joelen
    • wij zullen joelen
    • jullie zullen joelen
    • zij zullen joelen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gejoeld hebben
    • jij zult gejoeld hebben
    • hij/zij/het zal gejoeld hebben
    • wij zullen gejoeld hebben
    • jullie zullen gejoeld hebben
    • zij zullen gejoeld hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou joelen
    • jij zou joelen
    • hij/zij/het zou joelen
    • wij zouden joelen
    • jullie zouden joelen
    • zij zouden joelen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gejoeld
    • jij zou hebben gejoeld
    • hij/zij/het zou hebben gejoeld
    • wij zouden hebben gejoeld
    • jullie zouden hebben gejoeld
    • zij zouden hebben gejoeld
  • Imperatief

    • jij joel
    • jullie joelt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van joelen