Vervoeging van jongen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het jongt
- zij jongen
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het jongde
- zij jongden
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft gejongd
- zij hebben gejongd
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had gejongd
- zij hadden gejongd
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal jongen
- zij zult jongen
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal gejongd hebben
- zij zult gejongd hebben
Conditionalis I
- hij/zij/het zal jongen
- zij zullen jongen
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben gejongd
- zij zullen hebben gejongd