Vervoeging van jureren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik jureer
- jij jureert
- hij/zij/het jureert
- wij jureren
- jullie jureren
- zij jureren
Onvoltooid verleden tijd
- ik jureerde
- jij jureerde
- hij/zij/het jureerde
- wij jureerden
- jullie jureerden
- zij jureerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gejureerd
- jij hebt gejureerd
- hij/zij/het heeft gejureerd
- wij hebben gejureerd
- jullie hebben gejureerd
- zij hebben gejureerd
Voltooid verleden tijd
- ik had gejureerd
- jij had gejureerd
- hij/zij/het had gejureerd
- wij hadden gejureerd
- jullie hadden gejureerd
- zij hadden gejureerd
Toekomende tijd I
- ik zal jureren
- jij zult jureren
- hij/zij/het zal jureren
- wij zullen jureren
- jullie zullen jureren
- zij zullen jureren
Toekomende tijd II
- ik zal gejureerd hebben
- jij zult gejureerd hebben
- hij/zij/het zal gejureerd hebben
- wij zullen gejureerd hebben
- jullie zullen gejureerd hebben
- zij zullen gejureerd hebben
Conditionalis I
- ik zou jureren
- jij zou jureren
- hij/zij/het zou jureren
- wij zouden jureren
- jullie zouden jureren
- zij zouden jureren
Conditionalis II
- ik zou hebben gejureerd
- jij zou hebben gejureerd
- hij/zij/het zou hebben gejureerd
- wij zouden hebben gejureerd
- jullie zouden hebben gejureerd
- zij zouden hebben gejureerd
Imperatief
- jij jureer
- jullie jureert