Vervoeging van kanoën

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik kano
    • jij kanoot
    • hij/zij/het kanoot
    • wij kanoën
    • jullie kanoën
    • zij kanoën
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik kanode
    • jij kanode
    • hij/zij/het kanode
    • wij kanoden
    • jullie kanoden
    • zij kanoden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gekanood
    • jij hebt gekanood
    • hij/zij/het heeft gekanood
    • wij hebben gekanood
    • jullie hebben gekanood
    • zij hebben gekanood
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gekanood
    • jij had gekanood
    • hij/zij/het had gekanood
    • wij hadden gekanood
    • jullie hadden gekanood
    • zij hadden gekanood
  • Toekomende tijd I

    • ik zal kanoën
    • jij zult kanoën
    • hij/zij/het zal kanoën
    • wij zullen kanoën
    • jullie zullen kanoën
    • zij zullen kanoën
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gekanood hebben
    • jij zult gekanood hebben
    • hij/zij/het zal gekanood hebben
    • wij zullen gekanood hebben
    • jullie zullen gekanood hebben
    • zij zullen gekanood hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou kanoën
    • jij zou kanoën
    • hij/zij/het zou kanoën
    • wij zouden kanoën
    • jullie zouden kanoën
    • zij zouden kanoën
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gekanood
    • jij zou hebben gekanood
    • hij/zij/het zou hebben gekanood
    • wij zouden hebben gekanood
    • jullie zouden hebben gekanood
    • zij zouden hebben gekanood
  • Imperatief

    • jij kano
    • jullie kanoot

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van kanoën