Vervoeging van karteren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik karteer
- jij karteert
- hij/zij/het karteert
- wij karteren
- jullie karteren
- zij karteren
Onvoltooid verleden tijd
- ik karteerde
- jij karteerde
- hij/zij/het karteerde
- wij karteerden
- jullie karteerden
- zij karteerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gekarteerd
- jij hebt gekarteerd
- hij/zij/het heeft gekarteerd
- wij hebben gekarteerd
- jullie hebben gekarteerd
- zij hebben gekarteerd
Voltooid verleden tijd
- ik had gekarteerd
- jij had gekarteerd
- hij/zij/het had gekarteerd
- wij hadden gekarteerd
- jullie hadden gekarteerd
- zij hadden gekarteerd
Toekomende tijd I
- ik zal karteren
- jij zult karteren
- hij/zij/het zal karteren
- wij zullen karteren
- jullie zullen karteren
- zij zullen karteren
Toekomende tijd II
- ik zal gekarteerd hebben
- jij zult gekarteerd hebben
- hij/zij/het zal gekarteerd hebben
- wij zullen gekarteerd hebben
- jullie zullen gekarteerd hebben
- zij zullen gekarteerd hebben
Conditionalis I
- ik zou karteren
- jij zou karteren
- hij/zij/het zou karteren
- wij zouden karteren
- jullie zouden karteren
- zij zouden karteren
Conditionalis II
- ik zou hebben gekarteerd
- jij zou hebben gekarteerd
- hij/zij/het zou hebben gekarteerd
- wij zouden hebben gekarteerd
- jullie zouden hebben gekarteerd
- zij zouden hebben gekarteerd
Imperatief
- jij karteer
- jullie karteert