Vervoeging van karweien
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik karwei
- jij karweit
- hij/zij/het karweit
- wij karweien
- jullie karweien
- zij karweien
Onvoltooid verleden tijd
- ik karweide
- jij karweide
- hij/zij/het karweide
- wij karweiden
- jullie karweiden
- zij karweiden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gekarweid
- jij hebt gekarweid
- hij/zij/het heeft gekarweid
- wij hebben gekarweid
- jullie hebben gekarweid
- zij hebben gekarweid
Voltooid verleden tijd
- ik had gekarweid
- jij had gekarweid
- hij/zij/het had gekarweid
- wij hadden gekarweid
- jullie hadden gekarweid
- zij hadden gekarweid
Toekomende tijd I
- ik zal karweien
- jij zult karweien
- hij/zij/het zal karweien
- wij zullen karweien
- jullie zullen karweien
- zij zullen karweien
Toekomende tijd II
- ik zal gekarweid hebben
- jij zult gekarweid hebben
- hij/zij/het zal gekarweid hebben
- wij zullen gekarweid hebben
- jullie zullen gekarweid hebben
- zij zullen gekarweid hebben
Conditionalis I
- ik zou karweien
- jij zou karweien
- hij/zij/het zou karweien
- wij zouden karweien
- jullie zouden karweien
- zij zouden karweien
Conditionalis II
- ik zou hebben gekarweid
- jij zou hebben gekarweid
- hij/zij/het zou hebben gekarweid
- wij zouden hebben gekarweid
- jullie zouden hebben gekarweid
- zij zouden hebben gekarweid
Imperatief
- jij karwei
- jullie karweit