Vervoeging van katten
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik kat
- jij kat
- hij/zij/het kat
- wij katten
- jullie katten
- zij katten
Onvoltooid verleden tijd
- ik katte
- jij katte
- hij/zij/het katte
- wij katten
- jullie katten
- zij katten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gekat
- jij hebt gekat
- hij/zij/het heeft gekat
- wij hebben gekat
- jullie hebben gekat
- zij hebben gekat
Voltooid verleden tijd
- ik had gekat
- jij had gekat
- hij/zij/het had gekat
- wij hadden gekat
- jullie hadden gekat
- zij hadden gekat
Toekomende tijd I
- ik zal katten
- jij zult katten
- hij/zij/het zal katten
- wij zullen katten
- jullie zullen katten
- zij zullen katten
Toekomende tijd II
- ik zal gekat hebben
- jij zult gekat hebben
- hij/zij/het zal gekat hebben
- wij zullen gekat hebben
- jullie zullen gekat hebben
- zij zullen gekat hebben
Conditionalis I
- ik zou katten
- jij zou katten
- hij/zij/het zou katten
- wij zouden katten
- jullie zouden katten
- zij zouden katten
Conditionalis II
- ik zou hebben gekat
- jij zou hebben gekat
- hij/zij/het zou hebben gekat
- wij zouden hebben gekat
- jullie zouden hebben gekat
- zij zouden hebben gekat
Imperatief
- jij kat
- jullie kat