Vervoeging van kazerneren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik kazerneer
- jij kazerneert
- hij/zij/het kazerneert
- wij kazerneren
- jullie kazerneren
- zij kazerneren
Onvoltooid verleden tijd
- ik kazerneerde
- jij kazerneerde
- hij/zij/het kazerneerde
- wij kazerneerden
- jullie kazerneerden
- zij kazerneerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gekazerneerd
- jij hebt gekazerneerd
- hij/zij/het heeft gekazerneerd
- wij hebben gekazerneerd
- jullie hebben gekazerneerd
- zij hebben gekazerneerd
Voltooid verleden tijd
- ik had gekazerneerd
- jij had gekazerneerd
- hij/zij/het had gekazerneerd
- wij hadden gekazerneerd
- jullie hadden gekazerneerd
- zij hadden gekazerneerd
Toekomende tijd I
- ik zal kazerneren
- jij zult kazerneren
- hij/zij/het zal kazerneren
- wij zullen kazerneren
- jullie zullen kazerneren
- zij zullen kazerneren
Toekomende tijd II
- ik zal gekazerneerd hebben
- jij zult gekazerneerd hebben
- hij/zij/het zal gekazerneerd hebben
- wij zullen gekazerneerd hebben
- jullie zullen gekazerneerd hebben
- zij zullen gekazerneerd hebben
Conditionalis I
- ik zou kazerneren
- jij zou kazerneren
- hij/zij/het zou kazerneren
- wij zouden kazerneren
- jullie zouden kazerneren
- zij zouden kazerneren
Conditionalis II
- ik zou hebben gekazerneerd
- jij zou hebben gekazerneerd
- hij/zij/het zou hebben gekazerneerd
- wij zouden hebben gekazerneerd
- jullie zouden hebben gekazerneerd
- zij zouden hebben gekazerneerd
Imperatief
- jij kazerneer
- jullie kazerneert