Vervoeging van kegelen
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik kegel
- jij kegelt
- hij/zij/het kegelt
- wij kegelen
- jullie kegelen
- zij kegelen
Present
- I throw
- you throw
- he/she/it throws
- we throw
- you throw
- they throw
Onvoltooid verleden tijd
- ik kegelde
- jij kegelde
- hij/zij/het kegelde
- wij kegelden
- jullie kegelden
- zij kegelden
Simple past
- I threw
- you threw
- he/she/it threw
- we threw
- you threw
- they threw
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gekegeld
- jij hebt gekegeld
- hij/zij/het heeft gekegeld
- wij hebben gekegeld
- jullie hebben gekegeld
- zij hebben gekegeld
Present perfect
- I have thrown
- you have thrown
- he/she/it has thrown
- we have thrown
- you have thrown
- they have thrown
Voltooid verleden tijd
- ik had gekegeld
- jij had gekegeld
- hij/zij/het had gekegeld
- wij hadden gekegeld
- jullie hadden gekegeld
- zij hadden gekegeld
Past perfect
- I had thrown
- you had thrown
- he/she/it had thrown
- we had thrown
- you had thrown
- they had thrown
Toekomende tijd I
- ik zal kegelen
- jij zult kegelen
- hij/zij/het zal kegelen
- wij zullen kegelen
- jullie zullen kegelen
- zij zullen kegelen
Future
- I will throw
- you will throw
- he/she/it will throw
- we will throw
- you will throw
- they will throw
Toekomende tijd II
- ik zal gekegeld hebben
- jij zult gekegeld hebben
- hij/zij/het zal gekegeld hebben
- wij zullen gekegeld hebben
- jullie zullen gekegeld hebben
- zij zullen gekegeld hebben
Future perfect
- I will have thrown
- you will have thrown
- he/she/it will have thrown
- we will have thrown
- you will have thrown
- they will have thrown
Conditionalis I
- ik zou kegelen
- jij zou kegelen
- hij/zij/het zou kegelen
- wij zouden kegelen
- jullie zouden kegelen
- zij zouden kegelen
Conditional present
- I would throw
- you would throw
- he/she/it would throw
- we would throw
- you would throw
- they would throw
Conditionalis II
- ik zou hebben gekegeld
- jij zou hebben gekegeld
- hij/zij/het zou hebben gekegeld
- wij zouden hebben gekegeld
- jullie zouden hebben gekegeld
- zij zouden hebben gekegeld
Conditional perfect
- I would have thrown
- you would have thrown
- he/she/it would have thrown
- we would have thrown
- you would have thrown
- they would have thrown
Imperatief
- jij kegel
- jullie kegelt
Imperative
- you throw
- you throw