Vervoeging van kerkeren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik kerker
    • jij kerkert
    • hij/zij/het kerkert
    • wij kerkeren
    • jullie kerkeren
    • zij kerkeren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik kerkerde
    • jij kerkerde
    • hij/zij/het kerkerde
    • wij kerkerden
    • jullie kerkerden
    • zij kerkerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gekerkerd
    • jij hebt gekerkerd
    • hij/zij/het heeft gekerkerd
    • wij hebben gekerkerd
    • jullie hebben gekerkerd
    • zij hebben gekerkerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gekerkerd
    • jij had gekerkerd
    • hij/zij/het had gekerkerd
    • wij hadden gekerkerd
    • jullie hadden gekerkerd
    • zij hadden gekerkerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal kerkeren
    • jij zult kerkeren
    • hij/zij/het zal kerkeren
    • wij zullen kerkeren
    • jullie zullen kerkeren
    • zij zullen kerkeren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gekerkerd hebben
    • jij zult gekerkerd hebben
    • hij/zij/het zal gekerkerd hebben
    • wij zullen gekerkerd hebben
    • jullie zullen gekerkerd hebben
    • zij zullen gekerkerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou kerkeren
    • jij zou kerkeren
    • hij/zij/het zou kerkeren
    • wij zouden kerkeren
    • jullie zouden kerkeren
    • zij zouden kerkeren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gekerkerd
    • jij zou hebben gekerkerd
    • hij/zij/het zou hebben gekerkerd
    • wij zouden hebben gekerkerd
    • jullie zouden hebben gekerkerd
    • zij zouden hebben gekerkerd
  • Imperatief

    • jij kerker
    • jullie kerkert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van kerkeren