Vervoeging van kerstenen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik kersten
- jij kerstent
- hij/zij/het kerstent
- wij kerstenen
- jullie kerstenen
- zij kerstenen
Onvoltooid verleden tijd
- ik kerstende
- jij kerstende
- hij/zij/het kerstende
- wij kerstenden
- jullie kerstenden
- zij kerstenden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gekerstend
- jij hebt gekerstend
- hij/zij/het heeft gekerstend
- wij hebben gekerstend
- jullie hebben gekerstend
- zij hebben gekerstend
Voltooid verleden tijd
- ik had gekerstend
- jij had gekerstend
- hij/zij/het had gekerstend
- wij hadden gekerstend
- jullie hadden gekerstend
- zij hadden gekerstend
Toekomende tijd I
- ik zal kerstenen
- jij zult kerstenen
- hij/zij/het zal kerstenen
- wij zullen kerstenen
- jullie zullen kerstenen
- zij zullen kerstenen
Toekomende tijd II
- ik zal gekerstend hebben
- jij zult gekerstend hebben
- hij/zij/het zal gekerstend hebben
- wij zullen gekerstend hebben
- jullie zullen gekerstend hebben
- zij zullen gekerstend hebben
Conditionalis I
- ik zou kerstenen
- jij zou kerstenen
- hij/zij/het zou kerstenen
- wij zouden kerstenen
- jullie zouden kerstenen
- zij zouden kerstenen
Conditionalis II
- ik zou hebben gekerstend
- jij zou hebben gekerstend
- hij/zij/het zou hebben gekerstend
- wij zouden hebben gekerstend
- jullie zouden hebben gekerstend
- zij zouden hebben gekerstend
Imperatief
- jij kersten
- jullie kerstent