Vervoeging van keuren

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik keur
  • jij keurt
  • hij/zij/het keurt
  • wij keuren
  • jullie keuren
  • zij keuren

Indicativo presente

  • yo aforo
  • aforas
  • él/ella afora
  • nosotros aforamos
  • vosotros aforáis
  • ellos/ellas aforan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik keurde
  • jij keurde
  • hij/zij/het keurde
  • wij keurden
  • jullie keurden
  • zij keurden

Indefinido

  • yo aforé
  • aforaste
  • él/ella aforó
  • nosotros aforamos
  • vosotros aforasteis
  • ellos/ellas aforaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gekeurd
  • jij hebt gekeurd
  • hij/zij/het heeft gekeurd
  • wij hebben gekeurd
  • jullie hebben gekeurd
  • zij hebben gekeurd

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he aforado
  • has aforado
  • él/ella ha aforado
  • nosotros hemos aforado
  • vosotros habéis aforado
  • ellos/ellas han aforado

Voltooid verleden tijd

  • ik had gekeurd
  • jij had gekeurd
  • hij/zij/het had gekeurd
  • wij hadden gekeurd
  • jullie hadden gekeurd
  • zij hadden gekeurd

Pluscuamperfecto

  • yo había aforado
  • habías aforado
  • él/ella había aforado
  • nosotros habíamos aforado
  • vosotros habíais aforado
  • ellos/ellas habían aforado

Toekomende tijd I

  • ik zal keuren
  • jij zult keuren
  • hij/zij/het zal keuren
  • wij zullen keuren
  • jullie zullen keuren
  • zij zullen keuren

Futuro I

  • yo aforaré
  • aforarás
  • él/ella aforará
  • nosotros aforaremos
  • vosotros aforaréis
  • ellos/ellas aforarán

Toekomende tijd II

  • ik zal gekeurd hebben
  • jij zult gekeurd hebben
  • hij/zij/het zal gekeurd hebben
  • wij zullen gekeurd hebben
  • jullie zullen gekeurd hebben
  • zij zullen gekeurd hebben

Futuro perfecto

  • yo habré aforado
  • habrás aforado
  • él/ella habrá aforado
  • nosotros habremos aforado
  • vosotros habréis aforado
  • ellos/ellas habrán aforado

Conditionalis I

  • ik zou keuren
  • jij zou keuren
  • hij/zij/het zou keuren
  • wij zouden keuren
  • jullie zouden keuren
  • zij zouden keuren

Condicional

  • yo aforaría
  • aforarías
  • él/ella aforaría
  • nosotros aforaríamos
  • vosotros aforaríais
  • ellos/ellas aforarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben gekeurd
  • jij zou hebben gekeurd
  • hij/zij/het zou hebben gekeurd
  • wij zouden hebben gekeurd
  • jullie zouden hebben gekeurd
  • zij zouden hebben gekeurd

Condicional perfecto

  • yo habría aforado
  • habrías aforado
  • él/ella habría aforado
  • nosotros habríamos aforado
  • vosotros habríais aforado
  • ellos/ellas habrían aforado

Imperatief

  • jij keur
  • jullie keurt

Imperativo presente

  • afora
  • vosotros aforad