Vervoeging van keuvelen
Onbepaalde wijs (infinitief): keuvelen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik keuvel
- jij keuvelt
- hij/zij/het keuvelt
- wij keuvelen
- jullie keuvelen
- zij keuvelen
Indicativo presente
- yo charlo
- tú charlas
- él/ella charla
- nosotros charlamos
- vosotros charláis
- ellos/ellas charlan
Onvoltooid verleden tijd
- ik keuvelde
- jij keuvelde
- hij/zij/het keuvelde
- wij keuvelden
- jullie keuvelden
- zij keuvelden
Indefinido
- yo charlé
- tú charlaste
- él/ella charló
- nosotros charlamos
- vosotros charlasteis
- ellos/ellas charlaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gekeuveld
- jij hebt gekeuveld
- hij/zij/het heeft gekeuveld
- wij hebben gekeuveld
- jullie hebben gekeuveld
- zij hebben gekeuveld
Pretérito perfecto compuesto
- yo he charlado
- tú has charlado
- él/ella ha charlado
- nosotros hemos charlado
- vosotros habéis charlado
- ellos/ellas han charlado
Voltooid verleden tijd
- ik had gekeuveld
- jij had gekeuveld
- hij/zij/het had gekeuveld
- wij hadden gekeuveld
- jullie hadden gekeuveld
- zij hadden gekeuveld
Pluscuamperfecto
- yo había charlado
- tú habías charlado
- él/ella había charlado
- nosotros habíamos charlado
- vosotros habíais charlado
- ellos/ellas habían charlado
Toekomende tijd I
- ik zal keuvelen
- jij zult keuvelen
- hij/zij/het zal keuvelen
- wij zullen keuvelen
- jullie zullen keuvelen
- zij zullen keuvelen
Futuro I
- yo charlaré
- tú charlarás
- él/ella charlará
- nosotros charlaremos
- vosotros charlaréis
- ellos/ellas charlarán
Toekomende tijd II
- ik zal gekeuveld hebben
- jij zult gekeuveld hebben
- hij/zij/het zal gekeuveld hebben
- wij zullen gekeuveld hebben
- jullie zullen gekeuveld hebben
- zij zullen gekeuveld hebben
Futuro perfecto
- yo habré charlado
- tú habrás charlado
- él/ella habrá charlado
- nosotros habremos charlado
- vosotros habréis charlado
- ellos/ellas habrán charlado
Conditionalis I
- ik zou keuvelen
- jij zou keuvelen
- hij/zij/het zou keuvelen
- wij zouden keuvelen
- jullie zouden keuvelen
- zij zouden keuvelen
Condicional
- yo charlaría
- tú charlarías
- él/ella charlaría
- nosotros charlaríamos
- vosotros charlaríais
- ellos/ellas charlarían
Conditionalis II
- ik zou hebben gekeuveld
- jij zou hebben gekeuveld
- hij/zij/het zou hebben gekeuveld
- wij zouden hebben gekeuveld
- jullie zouden hebben gekeuveld
- zij zouden hebben gekeuveld
Condicional perfecto
- yo habría charlado
- tú habrías charlado
- él/ella habría charlado
- nosotros habríamos charlado
- vosotros habríais charlado
- ellos/ellas habrían charlado
Imperatief
- jij keuvel
- jullie keuvelt
Imperativo presente
- tú charla
- vosotros charlad