Vervoeging van keuvelen
Onbepaalde wijs (infinitief): keuvelen
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik keuvel
- jij keuvelt
- hij/zij/het keuvelt
- wij keuvelen
- jullie keuvelen
- zij keuvelen
Presente
- io chiacchiero
- tu chiacchieri
- lui/lei/Lei chiacchiera
- noi chiacchieriamo
- voi/Voi chiacchierate
- loro/Loro chiacchierano
Onvoltooid verleden tijd
- ik keuvelde
- jij keuvelde
- hij/zij/het keuvelde
- wij keuvelden
- jullie keuvelden
- zij keuvelden
Imperfetto
- io chiacchieravo
- tu chiacchieravi
- lui/lei/Lei chiacchierava
- noi chiacchieravamo
- voi/Voi chiacchieravate
- loro/Loro chiacchieravano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gekeuveld
- jij hebt gekeuveld
- hij/zij/het heeft gekeuveld
- wij hebben gekeuveld
- jullie hebben gekeuveld
- zij hebben gekeuveld
Passato prossimo
- io ho chiacchierato
- tu hai chiacchierato
- lui/lei/Lei ha chiacchierato
- noi abbiamo chiacchierato
- voi/Voi avete chiacchierato
- loro/Loro hanno chiacchierato
Voltooid verleden tijd
- ik had gekeuveld
- jij had gekeuveld
- hij/zij/het had gekeuveld
- wij hadden gekeuveld
- jullie hadden gekeuveld
- zij hadden gekeuveld
Trapassato prossimo
- io avevo chiacchierato
- tu avevi chiacchierato
- lui/lei/Lei aveva chiacchierato
- noi avevamo chiacchierato
- voi/Voi avevate chiacchierato
- loro/Loro avevano chiacchierato
Toekomende tijd I
- ik zal keuvelen
- jij zult keuvelen
- hij/zij/het zal keuvelen
- wij zullen keuvelen
- jullie zullen keuvelen
- zij zullen keuvelen
Futuro semplice
- io chiacchiererò
- tu chiacchiererai
- lui/lei/Lei chiacchiererà
- noi chiacchiereremo
- voi/Voi chiacchiererete
- loro/Loro chiacchiereranno
Toekomende tijd II
- ik zal gekeuveld hebben
- jij zult gekeuveld hebben
- hij/zij/het zal gekeuveld hebben
- wij zullen gekeuveld hebben
- jullie zullen gekeuveld hebben
- zij zullen gekeuveld hebben
Futuro anteriore
- io avrò chiacchierato
- tu avrai chiacchierato
- lui/lei/Lei avrà chiacchierato
- noi avremo chiacchierato
- voi/Voi avrete chiacchierato
- loro/Loro avranno chiacchierato
Conditionalis I
- ik zou keuvelen
- jij zou keuvelen
- hij/zij/het zou keuvelen
- wij zouden keuvelen
- jullie zouden keuvelen
- zij zouden keuvelen
Condizionale presente
- io chiacchiererei
- tu chiacchiereresti
- lui/lei/Lei chiacchiererebbe
- noi chiacchiereremmo
- voi/Voi chiacchierereste
- loro/Loro chiacchiererebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben gekeuveld
- jij zou hebben gekeuveld
- hij/zij/het zou hebben gekeuveld
- wij zouden hebben gekeuveld
- jullie zouden hebben gekeuveld
- zij zouden hebben gekeuveld
Condizionale passato
- io avrei chiacchierato
- tu avresti chiacchierato
- lui/lei/Lei avrebbe chiacchierato
- noi avremmo chiacchierato
- voi/Voi avreste chiacchierato
- loro/Loro avrebbero chiacchierato
Imperatief
- jij keuvel
- jullie keuvelt
Imperativo
- tu chiacchiera
- voi/Voi chiacchierate