Vervoeging van kezen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik kees
- jij keest
- hij/zij/het keest
- wij kezen
- jullie kezen
- zij kezen
Onvoltooid verleden tijd
- ik keesde
- jij keesde
- hij/zij/het keesde
- wij keesden
- jullie keesden
- zij keesden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gekeesd
- jij hebt gekeesd
- hij/zij/het heeft gekeesd
- wij hebben gekeesd
- jullie hebben gekeesd
- zij hebben gekeesd
Voltooid verleden tijd
- ik had gekeesd
- jij had gekeesd
- hij/zij/het had gekeesd
- wij hadden gekeesd
- jullie hadden gekeesd
- zij hadden gekeesd
Toekomende tijd I
- ik zal kezen
- jij zult kezen
- hij/zij/het zal kezen
- wij zullen kezen
- jullie zullen kezen
- zij zullen kezen
Toekomende tijd II
- ik zal gekeesd hebben
- jij zult gekeesd hebben
- hij/zij/het zal gekeesd hebben
- wij zullen gekeesd hebben
- jullie zullen gekeesd hebben
- zij zullen gekeesd hebben
Conditionalis I
- ik zou kezen
- jij zou kezen
- hij/zij/het zou kezen
- wij zouden kezen
- jullie zouden kezen
- zij zouden kezen
Conditionalis II
- ik zou hebben gekeesd
- jij zou hebben gekeesd
- hij/zij/het zou hebben gekeesd
- wij zouden hebben gekeesd
- jullie zouden hebben gekeesd
- zij zouden hebben gekeesd
Imperatief
- jij kees
- jullie keest