Vervoeging van klaarliggen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik lig klaar
- jij ligt klaar
- hij/zij/het ligt klaar
- wij liggen klaar
- jullie liggen klaar
- zij liggen klaar
Onvoltooid verleden tijd
- ik lag klaar
- jij lag klaar
- hij/zij/het lag klaar
- wij lagen klaar
- jullie lagen klaar
- zij lagen klaar
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb klaargelegen
- jij hebt klaargelegen
- hij/zij/het heeft klaargelegen
- wij hebben klaargelegen
- jullie hebben klaargelegen
- zij hebben klaargelegen
Voltooid verleden tijd
- ik had klaargelegen
- jij had klaargelegen
- hij/zij/het had klaargelegen
- wij hadden klaargelegen
- jullie hadden klaargelegen
- zij hadden klaargelegen
Toekomende tijd I
- ik zal klaarliggen
- jij zult klaarliggen
- hij/zij/het zal klaarliggen
- wij zullen klaarliggen
- jullie zullen klaarliggen
- zij zullen klaarliggen
Toekomende tijd II
- ik zal klaargelegen hebben
- jij zult klaargelegen hebben
- hij/zij/het zal klaargelegen hebben
- wij zullen klaargelegen hebben
- jullie zullen klaargelegen hebben
- zij zullen klaargelegen hebben
Conditionalis I
- ik zou klaarliggen
- jij zou klaarliggen
- hij/zij/het zou klaarliggen
- wij zouden klaarliggen
- jullie zouden klaarliggen
- zij zouden klaarliggen
Conditionalis II
- ik zou hebben klaargelegen
- jij zou hebben klaargelegen
- hij/zij/het zou hebben klaargelegen
- wij zouden hebben klaargelegen
- jullie zouden hebben klaargelegen
- zij zouden hebben klaargelegen
Imperatief
- jij lig klaar
- jullie ligt klaar