Vervoeging van klapperen
Onbepaalde wijs (infinitief): klapperen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik klapper
- jij klappert
- hij/zij/het klappert
- wij klapperen
- jullie klapperen
- zij klapperen
Indicativo presente
- yo chapoteo
- tú chapoteas
- él/ella chapotea
- nosotros chapoteamos
- vosotros chapoteáis
- ellos/ellas chapotean
Onvoltooid verleden tijd
- ik klapperde
- jij klapperde
- hij/zij/het klapperde
- wij klapperden
- jullie klapperden
- zij klapperden
Indefinido
- yo chapoteé
- tú chapoteaste
- él/ella chapoteó
- nosotros chapoteamos
- vosotros chapoteasteis
- ellos/ellas chapotearon
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geklapperd
- jij hebt geklapperd
- hij/zij/het heeft geklapperd
- wij hebben geklapperd
- jullie hebben geklapperd
- zij hebben geklapperd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he chapoteado
- tú has chapoteado
- él/ella ha chapoteado
- nosotros hemos chapoteado
- vosotros habéis chapoteado
- ellos/ellas han chapoteado
Voltooid verleden tijd
- ik had geklapperd
- jij had geklapperd
- hij/zij/het had geklapperd
- wij hadden geklapperd
- jullie hadden geklapperd
- zij hadden geklapperd
Pluscuamperfecto
- yo había chapoteado
- tú habías chapoteado
- él/ella había chapoteado
- nosotros habíamos chapoteado
- vosotros habíais chapoteado
- ellos/ellas habían chapoteado
Toekomende tijd I
- ik zal klapperen
- jij zult klapperen
- hij/zij/het zal klapperen
- wij zullen klapperen
- jullie zullen klapperen
- zij zullen klapperen
Futuro I
- yo chapotearé
- tú chapotearás
- él/ella chapoteará
- nosotros chapotearemos
- vosotros chapotearéis
- ellos/ellas chapotearán
Toekomende tijd II
- ik zal geklapperd hebben
- jij zult geklapperd hebben
- hij/zij/het zal geklapperd hebben
- wij zullen geklapperd hebben
- jullie zullen geklapperd hebben
- zij zullen geklapperd hebben
Futuro perfecto
- yo habré chapoteado
- tú habrás chapoteado
- él/ella habrá chapoteado
- nosotros habremos chapoteado
- vosotros habréis chapoteado
- ellos/ellas habrán chapoteado
Conditionalis I
- ik zou klapperen
- jij zou klapperen
- hij/zij/het zou klapperen
- wij zouden klapperen
- jullie zouden klapperen
- zij zouden klapperen
Condicional
- yo chapotearía
- tú chapotearías
- él/ella chapotearía
- nosotros chapotearíamos
- vosotros chapotearíais
- ellos/ellas chapotearían
Conditionalis II
- ik zou hebben geklapperd
- jij zou hebben geklapperd
- hij/zij/het zou hebben geklapperd
- wij zouden hebben geklapperd
- jullie zouden hebben geklapperd
- zij zouden hebben geklapperd
Condicional perfecto
- yo habría chapoteado
- tú habrías chapoteado
- él/ella habría chapoteado
- nosotros habríamos chapoteado
- vosotros habríais chapoteado
- ellos/ellas habrían chapoteado
Imperatief
- jij klapper
- jullie klappert
Imperativo presente
- tú chapotea
- vosotros chapotead