Vervoeging van kleinachten
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik acht klein
- jij acht klein
- hij/zij/het acht klein
- wij achten klein
- jullie achten klein
- zij achten klein
Onvoltooid verleden tijd
- ik achtte klein
- jij achtte klein
- hij/zij/het achtte klein
- wij achtten klein
- jullie achtten klein
- zij achtten klein
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb kleingeacht
- jij hebt kleingeacht
- hij/zij/het heeft kleingeacht
- wij hebben kleingeacht
- jullie hebben kleingeacht
- zij hebben kleingeacht
Voltooid verleden tijd
- ik had kleingeacht
- jij had kleingeacht
- hij/zij/het had kleingeacht
- wij hadden kleingeacht
- jullie hadden kleingeacht
- zij hadden kleingeacht
Toekomende tijd I
- ik zal kleinachten
- jij zult kleinachten
- hij/zij/het zal kleinachten
- wij zullen kleinachten
- jullie zullen kleinachten
- zij zullen kleinachten
Toekomende tijd II
- ik zal kleingeacht hebben
- jij zult kleingeacht hebben
- hij/zij/het zal kleingeacht hebben
- wij zullen kleingeacht hebben
- jullie zullen kleingeacht hebben
- zij zullen kleingeacht hebben
Conditionalis I
- ik zou kleinachten
- jij zou kleinachten
- hij/zij/het zou kleinachten
- wij zouden kleinachten
- jullie zouden kleinachten
- zij zouden kleinachten
Conditionalis II
- ik zou hebben kleingeacht
- jij zou hebben kleingeacht
- hij/zij/het zou hebben kleingeacht
- wij zouden hebben kleingeacht
- jullie zouden hebben kleingeacht
- zij zouden hebben kleingeacht
Imperatief
- jij acht klein
- jullie acht klein