Vervoeging van kletteren
Onbepaalde wijs (infinitief): kletteren
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik kletter
- jij klettert
- hij/zij/het klettert
- wij kletteren
- jullie kletteren
- zij kletteren
Indicativo presente
- yo crepito
- tú crepitas
- él/ella crepita
- nosotros crepitamos
- vosotros crepitáis
- ellos/ellas crepitan
Onvoltooid verleden tijd
- ik kletterde
- jij kletterde
- hij/zij/het kletterde
- wij kletterden
- jullie kletterden
- zij kletterden
Indefinido
- yo crepité
- tú crepitaste
- él/ella crepitó
- nosotros crepitamos
- vosotros crepitasteis
- ellos/ellas crepitaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gekletterd
- jij hebt gekletterd
- hij/zij/het heeft gekletterd
- wij hebben gekletterd
- jullie hebben gekletterd
- zij hebben gekletterd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he crepitado
- tú has crepitado
- él/ella ha crepitado
- nosotros hemos crepitado
- vosotros habéis crepitado
- ellos/ellas han crepitado
Voltooid verleden tijd
- ik had gekletterd
- jij had gekletterd
- hij/zij/het had gekletterd
- wij hadden gekletterd
- jullie hadden gekletterd
- zij hadden gekletterd
Pluscuamperfecto
- yo había crepitado
- tú habías crepitado
- él/ella había crepitado
- nosotros habíamos crepitado
- vosotros habíais crepitado
- ellos/ellas habían crepitado
Toekomende tijd I
- ik zal kletteren
- jij zult kletteren
- hij/zij/het zal kletteren
- wij zullen kletteren
- jullie zullen kletteren
- zij zullen kletteren
Futuro I
- yo crepitaré
- tú crepitarás
- él/ella crepitará
- nosotros crepitaremos
- vosotros crepitaréis
- ellos/ellas crepitarán
Toekomende tijd II
- ik zal gekletterd hebben
- jij zult gekletterd hebben
- hij/zij/het zal gekletterd hebben
- wij zullen gekletterd hebben
- jullie zullen gekletterd hebben
- zij zullen gekletterd hebben
Futuro perfecto
- yo habré crepitado
- tú habrás crepitado
- él/ella habrá crepitado
- nosotros habremos crepitado
- vosotros habréis crepitado
- ellos/ellas habrán crepitado
Conditionalis I
- ik zou kletteren
- jij zou kletteren
- hij/zij/het zou kletteren
- wij zouden kletteren
- jullie zouden kletteren
- zij zouden kletteren
Condicional
- yo crepitaría
- tú crepitarías
- él/ella crepitaría
- nosotros crepitaríamos
- vosotros crepitaríais
- ellos/ellas crepitarían
Conditionalis II
- ik zou hebben gekletterd
- jij zou hebben gekletterd
- hij/zij/het zou hebben gekletterd
- wij zouden hebben gekletterd
- jullie zouden hebben gekletterd
- zij zouden hebben gekletterd
Condicional perfecto
- yo habría crepitado
- tú habrías crepitado
- él/ella habría crepitado
- nosotros habríamos crepitado
- vosotros habríais crepitado
- ellos/ellas habrían crepitado
Imperatief
- jij kletter
- jullie klettert
Imperativo presente
- tú crepita
- vosotros crepitad