Vervoeging van klimmen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik klim
    • jij klimt
    • hij/zij/het klimt
    • wij klimmen
    • jullie klimmen
    • zij klimmen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik klom
    • jij klom
    • hij/zij/het klom
    • wij klommen
    • jullie klommen
    • zij klommen
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb geklommen
    • jij hebt geklommen
    • hij/zij/het heeft geklommen
    • wij hebben geklommen
    • jullie hebben geklommen
    • zij hebben geklommen
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had geklommen
    • jij had geklommen
    • hij/zij/het had geklommen
    • wij hadden geklommen
    • jullie hadden geklommen
    • zij hadden geklommen
  • Toekomende tijd I

    • ik zal klimmen
    • jij zult klimmen
    • hij/zij/het zal klimmen
    • wij zullen klimmen
    • jullie zullen klimmen
    • zij zullen klimmen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal geklommen hebben
    • jij zult geklommen hebben
    • hij/zij/het zal geklommen hebben
    • wij zullen geklommen hebben
    • jullie zullen geklommen hebben
    • zij zullen geklommen hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou klimmen
    • jij zou klimmen
    • hij/zij/het zou klimmen
    • wij zouden klimmen
    • jullie zouden klimmen
    • zij zouden klimmen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben geklommen
    • jij zou hebben geklommen
    • hij/zij/het zou hebben geklommen
    • wij zouden hebben geklommen
    • jullie zouden hebben geklommen
    • zij zouden hebben geklommen
  • Imperatief

    • jij klim
    • jullie klimt

Verwijzingen

Bekijk 4 definitie(s) van klimmen