Vervoeging van knagen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik knaag
    • jij knaagt
    • hij/zij/het knaagt
    • wij knagen
    • jullie knagen
    • zij knagen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik knaagde
    • jij knaagde
    • hij/zij/het knaagde
    • wij knaagden
    • jullie knaagden
    • zij knaagden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb geknaagd
    • jij hebt geknaagd
    • hij/zij/het heeft geknaagd
    • wij hebben geknaagd
    • jullie hebben geknaagd
    • zij hebben geknaagd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had geknaagd
    • jij had geknaagd
    • hij/zij/het had geknaagd
    • wij hadden geknaagd
    • jullie hadden geknaagd
    • zij hadden geknaagd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal knagen
    • jij zult knagen
    • hij/zij/het zal knagen
    • wij zullen knagen
    • jullie zullen knagen
    • zij zullen knagen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal geknaagd hebben
    • jij zult geknaagd hebben
    • hij/zij/het zal geknaagd hebben
    • wij zullen geknaagd hebben
    • jullie zullen geknaagd hebben
    • zij zullen geknaagd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou knagen
    • jij zou knagen
    • hij/zij/het zou knagen
    • wij zouden knagen
    • jullie zouden knagen
    • zij zouden knagen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben geknaagd
    • jij zou hebben geknaagd
    • hij/zij/het zou hebben geknaagd
    • wij zouden hebben geknaagd
    • jullie zouden hebben geknaagd
    • zij zouden hebben geknaagd
  • Imperatief

    • jij knaag
    • jullie knaagt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van knagen